
Jaarlijks worden in Nederland meer jongens dan meisjes geboren. Mannen overlijden gemiddeld op jongere leeftijd dan vrouwen.
Tot ongeveer veertig jaar is er een licht ‘mannenoverschot’, daarna is de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen vrijwel gelijk, om tegen zestig jaar om te slaan naar een ‘vrouwenoverschot’. Dit loopt op met de leeftijd.
Op 1 januari 2020 telde Nederland 8 648 031 mannen en 8 759 554 vrouwen. Dat betekent dat er 99 mannen op elke 100 vrouwen zijn. Op jongere leeftijden zijn mannen licht in de meerderheid, op hogere leeftijden vrouwen.
Per gemeente en per leeftijdsgroep kan het aantal mannen ten opzichte van het aantal vrouwen sterk verschillen. Zo wonen in veel gemeenten met een universiteit of hogeschool, en in gemeenten daar in de buurt, relatief veel twintigers. Vaak is er een vrouwenoverschot, maar in bijvoorbeeld Delft wonen juist meer mannelijke dan vrouwelijke twintigers.
In de gemeenten Bunschoten zijn mannen en vrouwen gelijk verdeeld.